De baan die zijn imposante carrière zou maken, startte ooit op een heldere avond in een achtertuin in Maarssen waar een telescoop gericht is op Saturnus. Het is 13 maart 1972. Onder de geïnteresseerden stond de jeugdige en immer nieuwsgierige Govert Schilling. “Toen ik de markante planeet zag, heb ik sterrenkunde als hobby nooit meer losgelaten. Een vakgebied dat als een puzzelstukje paste bij mijn andere passie: schrijven. Een oneindige combinatie”.
Het is onmogelijk om in de werkruimte van Schilling je nieuwsgierigheid te bedwingen. Op enig moment kom je van je stoel om voorts met het hoofd scheef langs de stellingen te lopen om de boekruggen te bekijken van zijn indrukwekkende collectie. Boeken over sterrenkunde die in uiteenlopende formaten en talen keurig op een rijtje staan. Oneindig. Een duiding die veelvuldig valt tijdens het interview. Niet zo verwonderlijk voor iemand die de geheimen van het heelal begrijpelijke maakt voor alumnae, geïnteresseerden en volstrekte leken. “Ik ben autodidact maar ben tegelijk wars om deze term te gebruiken”, opent Schilling aan de spreektafel die qua afmeting wat bescheiden afsteekt bij zijn royale werktafel. “Autodidact klinkt nogal arrogant. Sterrenkunde is mijn passie die ik met veel plezier en overtuiging uitoefen. Natuurlijk was ik op de middelbare school van plan om sterrenkunde te gaan studeren. Maar een rommelige periode op school en een gebrek aan scheikundig inzicht dwarsboomden dit plan. Uiteindelijk heb ik HTS werktuigbouwkunde gedaan en een jaartje de lerarenopleiding in de vakken natuurkunde en wiskunde gevolgd. Dat moest ik afbreken voor mijn wapenvrije dienstplicht.”
Ingewikkelde stof
De Amersfoorter bekent dat hij echter niet van kindsbeen af verslingerd is geraakt aan de oneindige wereld van de kosmos. “Ik vond schrijven leuk. Als er een school- en buurtkrantje geschreven moest worden, stond ik vooraan. Mijn allereerste verhaal, dat overigens nog bewaard is gebleven, ging over een raket die door het dak werd geschoten om daarna de ruimte op te zoeken. Onbewust zat er misschien wat belangstelling voor de kosmos in. Eerlijk gezegd was ik op de lagere school nauwelijks bezig met dat onderwerp. Wat me wel fascineerde waren de posters van de maan die een oliemaatschappij in 1969 uitbracht. Pas toen ik Saturnus op de bekende dertiende maart 1972 door de sterrenkijker zag, was ik verkocht.” Niet veel later werd zijn verdienste als vakkenvuller bij Albert Heijn omgezet in een telescoop, lidmaatschap van Jongerenwerkgroep voor Sterrenkunde plus een stapeltje boeken over dit vakgebied. “Ik had toen echt het idee dat ik ooit alle sterrenkundeboeken op mijn plank zou hebben. Onmogelijk natuurlijk, maar op dit moment staan er meer dan duizend op de plank. Natuurlijk zijn er favorieten, zoals het boek van Timothy Ferris: Coming of Age in the Milky Way. Dit boek gaat over de geschiedenis van de sterrenkunde. Ook In Search of the Big Bang van John Gribbin mag er zijn. De auteur is in staat om ingewikkelde stof uit te leggen in soepele taal.”
Oeuvre
De liefde voor het vak sterrenkunde is voor Schilling niet louter investeren in boeken. Dat blijkt wel uit een omvangrijk oeuvre dat uit zijn pen vloeide. Vanaf 1985 heeft hij vele tientallen boeken geschreven over uiteenlopende sterrenkundige onderwerpen. Met enkele uitgaven wist hij zelfs een nationale prijs in de wacht te slepen. “Ik voel me bevoorrecht omdat ik mijn passie voor sterrenkunde en schrijven kan combineren. Ik kan me ook voorstellen dat mensen me soms een veelschrijver noemen. Logisch, want het is gewoon mijn werk. Mijn passie welteverstaan. Het is wel zo dat ik een aantal jaren geleden dacht dat ik wel alle onderwerpen over het heelal bij de kop had gepakt. Niet dus. Er spelen zich in de kosmos oneindig veel dingen af die de mensheid op de radar krijgt. Zoals zwaartekrachtgolven die niet eens zo lang geleden werden gedetecteerd. Een pittig onderwerp dat ik in 2017 beschreef in het boek ‘Deining in de ruimtetijd: Einstein, zwaartekrachtgolven en de toekomst van de astronomie.’ Al met al is blijft sterrenkunde boeiend. Kijk, je hoeft maar naar buiten te gaan en naar de wereld boven je te kijken. Het is vertrouwd voor iedereen. Tegelijkertijd kun je er niet bij. Het is en blijft altijd een mooie combinatie van onbereikbaarheid en beschikbaarheid. Sterker, je kijkt miljoenen lichtjaren terug. Bovendien is ons bestaan een onderdeel van het universum. Maar hoe is het allemaal ontstaan en wat is onze plaats in het geheel? Sterrenkunde is wat mij betreft tegelijk een filosofische wetenschap. Het raakt je continu. Zeker voor mij die opgegroeid is in een protestants-christelijk milieu dat bijvoorbeeld een apparaat als de televisie uit de huiskamer weerde. Hoewel? We woonden naast de lagere school waar mijn vader het hoofd van was. Ik weet nog wel dat hij in 1968 de televisie, die op school stond, mee naar huis nam. Zo konden we beelden zien van de eerste bemande missie van de NASA die in een baan om de maan werd gebracht. Inderdaad, de Apollo 8. Maar dat liet onverlet dat wij als gezin vragen hadden over het bestaan. Logisch. Ik kende de antwoorden uit de bijbel. Later kom je tot de ontdekking dat het vragen zijn die door de wetenschap en andere instanties worden gesteld en dat de antwoorden voor een groot deel nog ontdekt moeten worden. We leven nu eenmaal in een kosmische wereld waarin de aarde een stofje is in een buitenwijk is van een de miljarden sterrenstelsels. Bovendien komt de mensheid net kijken op de aarde. De geschiedenis van het heelal bestaat kun je vergelijken met een lange rij met dikke boeken. Pas op de allerlaatste pagina van deze reeks wordt de komst van de mens genoemd met een lichaam dat gemaakt is van sterrenstof. Dat is het leven. Maar ook de dood roep vragen op. Is er een hemel? Ja, maar niet in bijbelse zin. Kijk, we weten van de Andromedanevel meer dan van onze hersenen, waarin bedrading zit die ons ontvankelijk maakt voor religieuze gevoelens. Alle antwoorden op vragen over god of de hel zijn in ons brein te vinden. En zo zit ook de hemel in onze gedachtenwereld. Dankzij de kosmos kunnen we stellen dat God niet de mens heeft gemaakt maar andersom.”
Fotografie: Nico Brons